Ondanks de zonnige dag maakte Emden een wat troosteloze
indruk. Een prachtige binnenstadshaven met museumschepen zoals het voormalige
lichtschip Deutsche Bucht, en de
kruiser Georg Breuer van de reddingsmaatschappij
DGzRS. En toch. Toen we er aanlegden wees ik Rob op de watersportwinkel waar ik
een jaar of twintig geleden mijn mooie nautische Steiner verrekijker heb
gekocht. Nu is er bijna niets meer te vinden dat met schepen of varen te maken
heeft. Ja, kitschige blazers en kapiteinspetten. Een getijdentabel was nog net te
krijgen.
Misschien komt het doordat Emden nauwelijks meer te bereiken
is voor pleziervaart die van buiten komt. De kleine Nesserlandersluis staat nog
wel op de kaart maar draait niet meer. Alle verkeer moet dus door de grote
zeesluis, en het is net alsof de sluismeester daar er een hekel aan heeft twintigduizend
kuub water naar buiten te spoelen om een paar kleine bootjes door te laten – wat
nog een keer voorstelbaar is ook. Maar wat ook niet helpt is dat hij je, zoals
ons bij het binnenvaren, vertelt dat hij over een minuut of vijf gaat draaien
en het dan een uur wordt.
In Leer, onze volgende stroomopwaartse haven aan de Ems, kwam
er een man langs om een praatje te maken. Het was de havenmeester van Emden,
een pittige vent met ambitie, die ons zowel in Emden als Leer had zien liggen.
Wij vertelden hem ons verhaal. In Robs woorden: We zijn vorig jaar heen en
terug naar de Zwarte Zee 192 sluizen gepasseerd, maar er was er geen een zo
sloom als die van jullie. Daar schrok hij een beetje van, maar hij kon het wel
plaatsen. De sluismeester, verklaarde hij, heeft alle papieren inclusief groot
vaarbewijs, maar hij heeft nog nooit op een schip gevaren.
Nog over Emden – een beetje triestigheid is ook niet zo
vreemd. Zij was in de oorlog een van de Duitse havens met vrije toegang tot de
Noordzee, en daar heeft zij zwaar voor betaald. Zij is vanaf 1942 of zo dan ook
heel snel volgebouwd met tientallen enorme vierkante betonnen silobunkers
tussen de puinhopen, niet in de eerste plaats uit compassie met de burgerbevolking
maar omdat een haven niet zonder personeel kan. Van die bunkers zijn er nog een
paar over, en een ervan is nu een museum. Zelfs als je er nu in vredestijd je
weg in zoekt, is het nog steeds beklemmend; het besef dat je met honderden
andere doodsbange mensen in een grote betonnen sarcofaag zit, vensterloos en
uitzichtloos, terwijl je het gedreun voelt van links en rechts om je heen
vallende bommen en je niet weet of de volgende voor jou is.
Toch is Emden niet een dode stad. Het is de grootste haven
voor het overzeese vervoer van auto’s, en in Duitsland betekent dat export. We
zagen de autotreinen af en aan rijden, vol heen, leeg terug, en de enorme
schoenendozen van hoog op het water liggende autoschepen andersom – leeg naar
binnen en vol terug.
Verder is er veel staalconstructiewerk. Zo weten we dat er
binnenkort weer tientallen windmolens buitengaats geplaatst gaan worden, want
we hebben de funderingsconstructies klaar zien staan. Ze lijken op de kraaienpoten
die stropers vroeger uitstrooiden om politieauto’s van zich af te schudden,
maar dan met een doorsnee van twintig meter. Drie poten omlaag en een omhoog,
waar later de stam van de windmolen op gezet wordt.
Leer is vergelijkbaar met Emden en toch heel anders. Het
grootste verschil is dat het vrijwel ongeschonden de oorlog doorgekomen is, en
later ook de moderniseringsmanie van de jaren vijftig. Zo is het een heel
aangename, kleine stad waar oud en nieuw respectvol naast elkaar staan. Historische
pakhuizen met appartementen erin, maar ook nieuwe en boeiende architectuur die
zich voegt naar het oude. De stad is met een Nederlandse OV-kaart vanuit
Groningen te bereiken, dus wie er meer van wil weten, kan er moeiteloos komen.
Wat Emden en Leer gemeen hebben, en wat ze zo boeiend maakt
vanuit Nederlands perspectief, is de lange en diepgewortelde protestantse traditie.
In Emden werden omstreeks 1540 al Nederlandse Bijbelvertalingen gedrukt, in de
tijd dat daar in onze streken de doodstraf op stond. Dat was ver voor de
afscheiding van de Nederlanden van de Spaanse Habsburgers en het begin van de
Tachtigjarige oorlog. Pas in 1617 gaven de Staten-Generaal opdracht tot het
maken van een eigen Bijbelvertaling.
In Leer zagen we op een paar honderd meter van elkaar vier
kerken staan, een Evangelisch-Reformierte, een Evangelisch-Lutherse, een van de
Mennonieten en o ja, een katholieke, waarvan de pastoor in 1943 veroordeeld
werd tot de dood door onthoofding om zijn verzet tegen de Nazi’s. Wat een
gruwel. Al die kerken dateren van rond de zeventiende eeuw, en ze ademen een
soort Scandinavisch-sobere sfeer. Licht, geen “gesneden beelden”, geen mysterie,
geen poespas, kortom, protestants in zijn pure vorm. Of cisterciƫnzisch als je
het in een katholiek, contrareformatorisch licht wilt zien.
In een van de kerken lag een brochure waarin het
bestuurlijke uitgangspunt van de Emder
Kirchenordnung van 1571 werd uitgelegd. Die is nog steeds van kracht. Geen
gemeente, predikant, ouderling of diaken of
heeft voorrang boven een andere, ieder is gelijk voor God dus ook
tegenover de ander. Het verklaart misschien waarom het protestantse Christendom
wortel kon schieten in deze oorspronkelijk Germaanse, Friese en Bataafse
streken. De Romeinen en na hen de Franken waren van autoriteit en hiƫrarchie. Vrijheid
en gelijkheid waren Germaanse begrippen. Het zijn strijdige denkwerelden die
nog steeds tot spanningen leiden, zoals tussen de noordelijke en zuidelijke landen
van de Europese Unie.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten