En weer waren we op weg van Bremen naar het Mittellandkanal, de grote oost-westverbinding die het stroomgebied van de Rijn verbindt met dat van de Elbe.
|
Hoya - dezelfde plek als 4 juni, maar nu met droge kade |
Het varen op de Weser was deze keer behoorlijk anders dan de vorige keer dat we probeerden bij het kanaal te komen maar door de hoogwaterstremming werden teruggestuurd. We hadden nu niet twintig centimeter speling onder het Hochwasserpegel II maar ruim anderhalve meter. We konden onder bruggen door zonder dat de vlaggenstok weg moest. In het stadje Hoya konden we vrolijk aanleggen aan een kade die twee weken geleden nog onder water stond. En, even wennen, we konden lang niet zo dicht bij de kant varen als toen. Die oever zoek je graag op omdat daar de stroom wordt afgeremd. Maar nu was de diepte ruim een meter minder, wat aantelt als je zelf 1,35 meter steekt. Dus deze keer zaten we, lang voordat we de overhangende takken van de bomen konden aanraken, met de kont door de modder te slepen. Dat schiet niet op.
De oevers bleven plaatjes opleveren die rechtstreeks uit de boekjes van Ot en Sien kwamen. Gras dat niet nat wordt ingekuild in grote plastic wikkels, maar nog ouderwets op het land ligt te drogen om hooi te worden. Hooi dat dus ook nog gekeerd moet worden, aan de randen van het veld vaak nog met de hand, met een hooivork. Het was alsof ik mijn opa aan het werk zag.
|
Niet de Weser maar het MLK |
Het is hier niet een welvarend gebied; in dat opzicht is het een voortzetting van oostelijk Nederland. Wel is hier de bebouwing met dorpen en stadjes nog schaarser. Ook dat komt uit Ot en Sien, van die horizonsilhouetten met bosranden, kerktorentjes en geen spoor van industrie of megastallen. Het is de onschuld van het verloren paradijs. En wij, verlepte stadstypes van na de zondeval, mogen er even vanaf de buitenkant naar kijken.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten