vrijdag 24 mei 2013

Lauwersmeer


We zijn minder dan een week op weg en kunnen nu al een vlag planten. We liggen aan een verlaten steiger op het Lauwersmeer, en dat is het noordelijkste punt van onze reis. Morgen buigen we af naar Groningen, dan Delfzijl en vervolgens de Eems in. Dan zitten we in Duitsland en is het verder alleen maar oostelijker en zuidelijker.
De steiger ligt midden in een prachtig stuk wetlands, de mooiste en waardevolste natuur die je volgens het Wereldnatuurfonds kunt hebben. Voor ons zwemmen zwanen, naast ons wordt een veld geel riet tegen een voorbijtrekkende donkere onweerslucht beschenen door een lage zon. En wij drinken een glas chardonnay.
Leeuwarden en Dokkum waren op hun mooist. Bescheiden steden die nooit metropolen van innovatie zullen worden, maar met aardige, vriendelijke mensen. Leeuwarden maakte indruk door zijn architectuur. Het nieuwe Frysk Museum bijvoorbeeld, weliswaar nog niet open maar een imposant, zelfbewust gebouw dat nèt een paar meter boven de daklijn van de omringende bebouwing uitsteekt. De Achmea toren, en het hoofdkantoor van de Friesland Bank met zijn observatorium-achtige koepeldak. Anderzijds, de gebouwen zijn er maar de hoofdkantoren zijn weg. Achmea en Friesland Bank zijn ingelijfd door de Rabo. Ooit was hier ook verzekeringsmaatschappij Ago gevestigd, die is opgegaan in Aegon maar het bestuur verdween. Friesche Vlag werd Friesland-Campina, met dezelfde uitkomst. Zo hebben ze in Friesland en Leeuwarden hun economisch lot niet zo erg meer in eigen hand, maar de mensen lijken er redelijk ontspannen bij te blijven. Ook al maakt het aantal winkelpanden met Opheffingsuitverkoop of Te Huur op de ramen wel een wat dreigende indruk.
Op weg naar Dokkum kwamen we langs Bartlehiem, een magische en legendarische naam voor een gehucht van een paar prachtig gelegen huizen langs de Dokkumer Ee. Bartlehiem, het klinkt niet alleen naar de geboorteplaats van Christus maar draagt ook in Elfstedenkringen de slagveldenheroïek van Thermopylae of Wounded Knee.
Dokkum is en blijft prachtig, met zijn hoge stadswallen en stellingmolens die ze ooit zijn vergeten af te breken. De winkeliers maken het ook beter dan in Leeuwarden, kennelijk draait het hier economisch beter. Op zoek naar een spuitbus hittebestendige zwarte verf kwamen we door een bedrijventerrein dat dit beeld bevestigde, met zo te zien een aantal florissante MKB-ondernemingen. Boeiend trouwens hoe veel beter je naar een stad kijkt wanneer je op zoek bent naar iets. Normaal ben je een toerist die zomaar zonder specifiek doel een beetje rondkijkt. Als je een verfwinkel zoekt, of een lampenkappenzaak, kijk je gerichter.
Verder varend door het noord-Friese land zagen we ook de welvaart van weleer, de ooit trotse veeboerderijen met hun klassieke kop-hals-romp bouw. Al ben ik zelf zoon van een boer, pas nu treft het me hoe die romp een soort maag is, een machtige opslagplaats van voer dat later gebruikt of verkocht kon worden. En van rijkdom. Een boer die zo’n grote schuur nodig had, die stelde wat voor. Dat is nu voorbij. De melkveeboeren van vandaag hebben enorme inloopstallen met voedersilo’s ernaast, die zij om de zoveel tijd laten volgooien uit een bestelde tankwagen. Dat voer wordt door het koeienbestand verwerkt tot melk, die door weer een andere tankwagen wordt opgehaald. Bedrijfseconomie speelde natuurlijk altijd al een rol want er moest verdiend en geïnvesteerd worden. Maar nu is het bepalend geworden. Er waren boeren die dat niet snapten of die er niet aan wilden. Hun boerderijen staan nu te verkrotten, of ze zijn er toeristische bedrijven in begonnen. Maar hoe dan ook, de economische of sociale boventoon voeren zij al lang niet meer.


Geen opmerkingen:

Een reactie posten