We zijn minder dan een week op weg en kunnen nu al een vlag
planten. We liggen aan een verlaten steiger op het Lauwersmeer, en dat is het
noordelijkste punt van onze reis. Morgen buigen we af naar Groningen, dan
Delfzijl en vervolgens de Eems in. Dan zitten we in Duitsland en is het verder
alleen maar oostelijker en zuidelijker.
De steiger ligt midden in een prachtig
stuk wetlands, de mooiste en waardevolste natuur die je volgens het
Wereldnatuurfonds kunt hebben. Voor ons zwemmen zwanen, naast ons wordt een
veld geel riet tegen een voorbijtrekkende donkere onweerslucht beschenen door
een lage zon. En wij drinken een glas chardonnay.
Leeuwarden en Dokkum waren op hun mooist. Bescheiden steden die
nooit metropolen van innovatie zullen worden, maar met aardige, vriendelijke
mensen. Leeuwarden maakte indruk door zijn architectuur. Het nieuwe Frysk
Museum bijvoorbeeld, weliswaar nog niet open maar een imposant, zelfbewust
gebouw dat nèt een paar meter boven de daklijn van de omringende bebouwing
uitsteekt. De Achmea toren, en het hoofdkantoor van de Friesland Bank met zijn
observatorium-achtige koepeldak. Anderzijds, de gebouwen zijn er maar de
hoofdkantoren zijn weg. Achmea en Friesland Bank zijn ingelijfd door de Rabo.
Ooit was hier ook verzekeringsmaatschappij Ago gevestigd, die is opgegaan in
Aegon maar het bestuur verdween. Friesche Vlag werd Friesland-Campina, met
dezelfde uitkomst. Zo hebben ze in Friesland en Leeuwarden hun economisch lot niet
zo erg meer in eigen hand, maar de mensen lijken er redelijk ontspannen bij te
blijven. Ook al maakt het aantal winkelpanden met Opheffingsuitverkoop of Te
Huur op de ramen wel een wat dreigende indruk.
Op weg naar Dokkum kwamen we langs Bartlehiem, een magische
en legendarische naam voor een gehucht van een paar prachtig gelegen huizen
langs de Dokkumer Ee. Bartlehiem, het klinkt niet alleen naar de geboorteplaats
van Christus maar draagt ook in Elfstedenkringen de slagveldenheroïek van
Thermopylae of Wounded Knee.
Dokkum is en blijft prachtig, met zijn hoge stadswallen en
stellingmolens die ze ooit zijn vergeten af te breken. De winkeliers maken het
ook beter dan in Leeuwarden, kennelijk draait het hier economisch beter. Op
zoek naar een spuitbus hittebestendige zwarte verf kwamen we door een
bedrijventerrein dat dit beeld bevestigde, met zo te zien een aantal florissante
MKB-ondernemingen. Boeiend trouwens hoe veel beter je naar een stad kijkt
wanneer je op zoek bent naar iets. Normaal ben je een toerist die zomaar zonder
specifiek doel een beetje rondkijkt. Als je een verfwinkel zoekt, of een
lampenkappenzaak, kijk je gerichter.
Verder varend door het noord-Friese land zagen we ook de
welvaart van weleer, de ooit trotse veeboerderijen met hun klassieke
kop-hals-romp bouw. Al ben ik zelf zoon van een boer, pas nu treft het me hoe die
romp een soort maag is, een machtige opslagplaats van voer dat later gebruikt
of verkocht kon worden. En van rijkdom. Een boer die zo’n grote schuur nodig
had, die stelde wat voor. Dat is nu voorbij. De melkveeboeren van vandaag
hebben enorme inloopstallen met voedersilo’s ernaast, die zij om de zoveel tijd
laten volgooien uit een bestelde tankwagen. Dat voer wordt door het
koeienbestand verwerkt tot melk, die door weer een andere tankwagen wordt
opgehaald. Bedrijfseconomie speelde natuurlijk altijd al een rol want er moest
verdiend en geïnvesteerd worden. Maar nu is het bepalend geworden. Er waren boeren
die dat niet snapten of die er niet aan wilden. Hun boerderijen staan nu te
verkrotten, of ze zijn er toeristische bedrijven in begonnen. Maar hoe dan ook,
de economische of sociale boventoon voeren zij al lang niet meer.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten