vrijdag 31 mei 2013

Vesting Bourtange

Over de Autobahn heen
We lagen voor anker in het stuwkanaal van de Ems net boven de sluis Böllingerfähr. Er ging net genoeg water door om ons in de stroom recht achter het anker te houden, er was een brug, een weg, en de afstand naar Bourtange was tien kilometer. Dat is even ver als toen ik vroeger als polderjongetje uit Rhoon naar school fietste in Rotterdam. Toen deed ik daar 23 minuten over. Nu zijn de kilometers veel langer…
Bourtange is een wonderlijk oord. Het is oorspronkelijk een vesting die in de moerassen was aangelegd tijdens de oorlog tegen de Spanjaarden. Je vraagt je af wat die arme kerels te zoeken hadden in deze zompige streken, maar Groningen was voor beide strijdende partijen een belangrijke stad, waar hard om gevochten werd.
Wie nu de vesting bezoekt, ziet een gaaf patroon van schansen, een dubbele ring van bastions en nog talloze andere militaire constructies met specialistische namen, geordend rond een perfect vijfhoekig centrum. Vijfhoek, Pentagon – vijf is het getal van Mars, de god van de oorlog. Mars is ook het vijfde hemellichaam in een stelsel waar de zon nummer een is.
Maar de perfectie van Bourtange vandaag is museaal. In 1964 was van de oorspronkelijke vesting met zijn strakke, mathematische structuur bijna niets meer over. Militairen waren er allang niet meer, het strategische moeras was door afwatering droog komen te liggen, en het geheel was overwoekerd door land- en woningbouw met weinig boodschap aan historische waarde.
Het Bourtange dat er nu staat is het resultaat van een ongelooflijke restauratie-inspanning – ongelooflijk eens te meer omdat het ligt in een dun bevolkt en schaars bezocht stuk van Nederland. Het deed me qua sfeer denken aan Heusden en Loevestein. En, op een heel andere schaal natuurlijk, aan Carcassonne, dat in de negentiende eeuw ook vrijwel geheel nieuw is opgebouwd als historische vesting.
Tijdens ons uitstapje was ik wat bezorgd geraakt over de toenemende wind uit de verkeerde hoek – zou die de Anna Koosje niet over het anker heen duwen? Ik had al lopen bedenken hoe we de Wasserschutzpolizei zouden moeten vragen of ze niet ergens bij een stuw of sluis een los drijvend scheepje van dertig meter hadden gevonden.
De terugweg op de fiets was zeker drie kilometer korter: op de heenweg hadden de richtingwijzers ons met een lange lus naar het autoparkeerterrein aan de verre kant gestuurd. En de Anna Koosje lag nog braaf met de kop voor stroom in het stuwkanaal, en had zich van de wind niets aangetrokken.
Daar ligt ze!

dinsdag 28 mei 2013

De Ems

We voeren stroomopwaarts en toch een hele tijd met een snelheid van tegen de twintig kilometer per uur. Dat betekent dat we een kilometer of zes stroom in de rug hadden. Dat maakten we vorig jaar op de Rijn en de Donau alleen maar stroomafwaarts mee.
Het is een rare rivier, de Ems. Tot aan de eerste kanaliseringssluizen voorbij Papenburg is het echt getijdenwater, waar het water van de Dollard bij opkomend tij met een flinke snelheid naar binnen stroomt. En bij afgaand tij nog sneller naar buiten natuurlijk, want dan moet niet alleen het zojuist binnengestroomde water weer weg maar ook de natuurlijke waterafvoer van de rivier zelf.
Wanneer we de Ems verlaten, draaien we het Küstenkanal in. Dat zit dus aan de Ems-kant achter sluizen, en aan de andere kant zit er een sluis bij Oldenburg. Daar is de verbinding met de Beneden-Hunte in het getijgebied van de Weser, dat we dus bij afgaand tij moeten hebben. Wanneer we op de Weser zelf komen, richting Bremen, moeten we zorgen dat we weer opgaand tij meepakken.
Maar eerst gaan we morgen even aan land. We zitten weliswaar in Duitsland, maar slechts een paar kilometer van de Nederlandse grens. Daar ligt het oude vestingstadje Bourtange, waar we nog nooit zijn geweest en waar we nooit zullen komen als we het nu niet doen.
Hoe kun je tenslotte naar Praag willen en Bourtange voorbijvaren?

Ontmoeting in Delfzijl

In Delfzijl kwamen we terecht omdat we de volgende dag de oversteek naar Emden wilden maken. Dat moest met opkomend tij, laagwater was om half negen 's ochtends. Dan moet je ter plaatse klaar liggen en niet nog een heel stuk kanaal voor je hebben met bruggen die wel of niet open gaan.
Zo kwamen we te eten in het plaatselijke Italiaanse restaurant. De eigenaar is van huis uit Italiaan die is blijven plakken aan een blonde Groningse, en zo werd Delfzijl de plek waar hun levens zich afspeelden. Nu zijn zij allebei rond de zeventig.
Een jaar of acht geleden deden ze de zaak over aan vroegere werknemers, op basis van pacht want geld voor een overname hadden ze niet. Zelf verhuisden ze naar Groningen, want dat lijkt ietsje meer op Napels. Meer dan Delfzijl in elk geval.
Een paar jaar geleden werd de pacht niet meer betaald, de zaak ging achteruit. Misschien niet zo goed geleid, maar wat ook niet hielp was dat volgens de baas de laatste jaren 10.000 mensen zijn weggetrokken uit de regio Delfzijl. Als die allemaal gemiddeld per jaar een tientje aan Italiaans eten besteedden, is dat een omzetteruggang van een ton.
Zo zijn ze zelf maar weer in de keuken en in de bediening gegaan, op hun zeventigste. Maar ze hebben er een soort filosofische gelatenheid bij. De stemming in de zaak is niet uitbundig maar wel lief.
Zo gaat het zo vaak over ontmoetingen wanneer we met de Anna Koosje op pad zijn.

zondag 26 mei 2013

Zondag wasdag


26 mei, vorig jaar om deze tijd zaten we in Beograd en was het heerlijk zomerweer. Nu is het tien graden en varen we net de stad Groningen uit, richting Delfzijl. Morgen met opkomend tij de Eems op, dan steken we over naar Emden en kunnen we weer een buitenlandse vlag in het want hijsen. Met zo’n getijberekening voel ik me weer een beetje zeilschipper, behalve dan dat we net de wasdroger hebben leeggehaald. Dat zat er toen niet in. Bij elke havenplaats stapte Jeanne van boord met een paar tassen wasgoed, op zoek naar de dichtstbijzijnde wasserette. Ze heeft er talloze gezien, en is ooit van plan geweest een thematisch reisboek te schrijven onder de titel Laundromats I’ve known and loved. Dat is er niet van gekomen.
“Ik heb mijn vader nooit de was zien doen”, zei Rob bij het vouwen van de hemdjes. Ik ook niet. Maar, speculeerden we, onze kinderen hebben ons ook nooit zo gezien. Dus misschien zijn onze vaders toch wel af en toe met de was bezig geweest, wanneer wij niet keken, als een heimelijk genot.
Adriani
In Groningen lagen we aan de Hoge der A, vlakbij het A-Kerkhof van het Monopolyspel. De helft van mijn leven heb ik gedacht dat die straatnaam te maken had met een meneer Kerkhof, Arie of Anton of zo. Maar het is het plein bij de A-kerk, en die is genoemd naar de Groningse A, de oude rivier die er vlak langs stroomt. De Hoge der A is de kade aan de hoge kant. Vierendertig jaar geleden was daar een groothandel in huishoudelijke artikelen gevestigd, de oude firma Adriani, die zichzelf had overleefd. Pakhuizen met zolders en trappen, geen rolcontainers of palletplaatsen, en een stadslocatie waar geen vrachtwagen in de buurt kon komen. Mijn toenmalige zakenpartner Jan Bernard en ik hebben nog geprobeerd het bedrijf over te nemen, want we moesten zo nodig iets van onszelf. Godzijdank is dat niks geworden; wel was het een mooie vingeroefening. Je eerste overname moet een succes zijn, niet een weke drol die je nooit meer van je schoenen krijgt.
Maar toen heb ik geleerd hoe het zat met het A-Kerkhof, en nu lagen we er bijna voor de deur. Er zitten nu mooie stadsappartementen in de pakhuizen, en op de gevel staat nog v/h J.G. Adriani.
Groningen doet op zondag heel zuinig met zijn brugopeningen. We konden kiezen, half tien weg of half twee. We wilden nog even wat rondkijken en vooral het Groninger Museum bezoeken, dus het werd de middagbrugopening. Nu zitten we op het Eemskanaal, en de lieflijkheid van het landschap van de afgelopen dagen is in één keer weg. Dit kanaal is recht en saai, met brede akkers aan weerszijden waar in de verte een boer bezig is een vrachtje gras te maaien voor de koeien in de megastal. Verder is het leeg.

vrijdag 24 mei 2013

Lauwersmeer


We zijn minder dan een week op weg en kunnen nu al een vlag planten. We liggen aan een verlaten steiger op het Lauwersmeer, en dat is het noordelijkste punt van onze reis. Morgen buigen we af naar Groningen, dan Delfzijl en vervolgens de Eems in. Dan zitten we in Duitsland en is het verder alleen maar oostelijker en zuidelijker.
De steiger ligt midden in een prachtig stuk wetlands, de mooiste en waardevolste natuur die je volgens het Wereldnatuurfonds kunt hebben. Voor ons zwemmen zwanen, naast ons wordt een veld geel riet tegen een voorbijtrekkende donkere onweerslucht beschenen door een lage zon. En wij drinken een glas chardonnay.
Leeuwarden en Dokkum waren op hun mooist. Bescheiden steden die nooit metropolen van innovatie zullen worden, maar met aardige, vriendelijke mensen. Leeuwarden maakte indruk door zijn architectuur. Het nieuwe Frysk Museum bijvoorbeeld, weliswaar nog niet open maar een imposant, zelfbewust gebouw dat nèt een paar meter boven de daklijn van de omringende bebouwing uitsteekt. De Achmea toren, en het hoofdkantoor van de Friesland Bank met zijn observatorium-achtige koepeldak. Anderzijds, de gebouwen zijn er maar de hoofdkantoren zijn weg. Achmea en Friesland Bank zijn ingelijfd door de Rabo. Ooit was hier ook verzekeringsmaatschappij Ago gevestigd, die is opgegaan in Aegon maar het bestuur verdween. Friesche Vlag werd Friesland-Campina, met dezelfde uitkomst. Zo hebben ze in Friesland en Leeuwarden hun economisch lot niet zo erg meer in eigen hand, maar de mensen lijken er redelijk ontspannen bij te blijven. Ook al maakt het aantal winkelpanden met Opheffingsuitverkoop of Te Huur op de ramen wel een wat dreigende indruk.
Op weg naar Dokkum kwamen we langs Bartlehiem, een magische en legendarische naam voor een gehucht van een paar prachtig gelegen huizen langs de Dokkumer Ee. Bartlehiem, het klinkt niet alleen naar de geboorteplaats van Christus maar draagt ook in Elfstedenkringen de slagveldenheroïek van Thermopylae of Wounded Knee.
Dokkum is en blijft prachtig, met zijn hoge stadswallen en stellingmolens die ze ooit zijn vergeten af te breken. De winkeliers maken het ook beter dan in Leeuwarden, kennelijk draait het hier economisch beter. Op zoek naar een spuitbus hittebestendige zwarte verf kwamen we door een bedrijventerrein dat dit beeld bevestigde, met zo te zien een aantal florissante MKB-ondernemingen. Boeiend trouwens hoe veel beter je naar een stad kijkt wanneer je op zoek bent naar iets. Normaal ben je een toerist die zomaar zonder specifiek doel een beetje rondkijkt. Als je een verfwinkel zoekt, of een lampenkappenzaak, kijk je gerichter.
Verder varend door het noord-Friese land zagen we ook de welvaart van weleer, de ooit trotse veeboerderijen met hun klassieke kop-hals-romp bouw. Al ben ik zelf zoon van een boer, pas nu treft het me hoe die romp een soort maag is, een machtige opslagplaats van voer dat later gebruikt of verkocht kon worden. En van rijkdom. Een boer die zo’n grote schuur nodig had, die stelde wat voor. Dat is nu voorbij. De melkveeboeren van vandaag hebben enorme inloopstallen met voedersilo’s ernaast, die zij om de zoveel tijd laten volgooien uit een bestelde tankwagen. Dat voer wordt door het koeienbestand verwerkt tot melk, die door weer een andere tankwagen wordt opgehaald. Bedrijfseconomie speelde natuurlijk altijd al een rol want er moest verdiend en geïnvesteerd worden. Maar nu is het bepalend geworden. Er waren boeren die dat niet snapten of die er niet aan wilden. Hun boerderijen staan nu te verkrotten, of ze zijn er toeristische bedrijven in begonnen. Maar hoe dan ook, de economische of sociale boventoon voeren zij al lang niet meer.


Levenswijsheid in Leeuwarden




We waren dus in de ijzerwarenwinkel van Auke Rauwerda, om een messing vervanger te vinden voor het kunststof koppelstuk dat het gisteren begeven had. We probeerden juist een vakkundig klinkende term te bedenken in plaats van “zo’n ding”, toen een van de mannen in stofjas ons vroeg of hij ons kon helpen.
“Wij zoeken…”, begon Rob.
“Doen we dat niet allemaal, meneer?”
“Dolende mensen zijn wij”, voegde iemand anders toe die op zijn beurt stond te wachten. Vermoedelijk een tot bouwvakker omgeschoolde theoloog.
Het was nog maar half tien ’s ochtends in Leeuwarden, maar we hadden de hoofdprijs al binnen.

En we hadden nog meer tegoed! Toen de Anna Koosje drie jaar geleden voor het eerst van provisorisch meubilair werd voorzien, kwam er een tafelschemerlamp mee, met een soort aardewerken vaas van onderen en een rode kap. Die is vorig jaar een keer van zijn plek gevallen, zodat de vaas brak. Een ontroerde opvarende heeft hem toen van een nieuw onderstel voorzien, in de vorm van een oude bronzen afsluiter die uit Rob z’n voorraad “je weet niet waar je het ooit voor kunt gebruiken” spullen kwam. Oude verf verwijderd met afbijtmiddel, krabben, schuren en eindeloos staalborstelen, zo kwam de oude lamp aan zijn nieuwe voet.
Maar gisteren op het IJsselmeer is de lamp opnieuw gevallen. De nieuwe voet mankeerde niets, een gegoten bronzen afsluiter krijg je niet zomaar kapot. Deze keer was de kap gesneuveld. Die hebben we dus vandaag vervangen door een nieuw exemplaar, gevonden in Dokkum. Bij een verlichtingswinkel. De lamp staat er dus weer en hij doet het.
Misschien kwam het door die verlichting dat wij ernstig in verwarring raakten. Want hoezo, de lamp staat er weer? De voet is vervangen, de kap is nieuw, en voor de zekerheid hebben we ook de fitting vervangen. Niets van de oorspronkelijke lamp staat er dus nog, en toch vinden wij dat hij het weer doet. Het lijkt wel op het verhaal van het menselijk lichaam, het schijnt dat daarvan in de loop van een paar jaar ook alle cellen vervangen worden. En zelfs al bleven die wel, dan nog zorgt de stofwisseling ervoor dat wij op moleculair niveau voortdurend kwijt raken wat we waren, en onszelf telkens nieuw opbouwen uit vreemd materiaal. En toch vinden we dat we ons hele leven “ik” blijven.
Dus de lamp is nog steeds de lamp, en hij doet het prima.

















donderdag 23 mei 2013

Picture perfect Fryslân

Vorig jaar bij de planning van de Zwarte Zeereis hebben we het er nog wel over gehad dat we via de Middellandse Zee verder en terug zouden gaan. Van anderen hadden we al wel gehoord dat dat een krankzinnig idee is met een oud binnenvaartschip dat bovendien nog ongeladen is en daardoor hoog op het water ligt. We weten nu uit ervaring hoe idioot dat plan was: zelfs op het IJsselmeer tussen Enkhuizen en Stavoren met een windje kracht zes - niet meer dan vrij krachtige wind volgens de terminologie van de schaal van Beaufort - is het een geweldig geslinger en gebonk. Voor steekt de Anna Koosje niet meer dan 35 centimeter, dus bij een beetje serieuze deining wordt de kop keer op keer uit het water getild en weer omlaag gekwakt. Als dat een tijdje duurt, raakt alles los getrild en geslingerd. De stalen bijboot achterop bijvoorbeeld was op een gegeven moment losgekomen van zijn sjorlijnen en lag dreunend tegen de romp van het schip te bonken, Nu was dat nog te verhelpen, maar als je dat op groot water op een wild slingerend schip overkomt, valt er weinig anders aan te doen dan kappen en prijsgeven.
In de voorsluis van Stavoren werd het ineens rustig: de Anna Koosje kon weer binnenvaartschip zijn. 
Friesland toonde zich op zijn mooist, met stapelwolkjes, en met koeien grazend in de wei met hier en daar een schuivend zeiltje erachter. Het mooie van de Anna Koosje is dat je net iets hoger zit dan op een jacht en zeker een open zeilbootje, en over de rietkragen heen kunt kijken.
Na de Fluessen en het Heeger Meer lieten we het doorgaande Prinses Margrietkanaal voor wat het was en namen de toeristische route, via het Johan Frisokanaal (voorheen Jeltesloot) de Koufurderige, de Langweerder Wielen, de Goengarijpster Poelen en dan bij Terherne toch het Margrietkanaal in. Het doet je beseffen hoe veel water er hier is, maar ook hoe ondiep het is. We moesten het de hele tijd rustig aan doen - wilden we trouwens ook, daar niet van - want met meer dan negen kilometer per uur draaiden we alleen maar een bende modder door de schroef.
We kwamen over plassen en kanalen die echt oude herinneringen opriepen. Vanaf mijn achttiende of zo heb ik jarenlang zeilkampen geleid in IJlst en Uitwellingerga, en ik herinner me hoe we toen met een soort geïntimideerde ergernis tegen beroepsschepen aankeken. Nu zit ik er zelf op een, en herken hun getob met korte laveerslagen voor de gestrekte koers van dat grote ding.
Elke overzichtskaart van Europese binnenwateren laat zien hoe fijnmazig het netwerk van kanalen, sloten en rivieren in Nederland is, en Friesland spant daarin de kroon. Het is hier een delta, water stroomt hier breed en traag en vertakkend, niet smal en snel zoals in de hogere delen van het continent. Dus eigenlijk zijn we een beetje gek door binnenwateren buiten Nederland op te zoeken; het is als een Fransman die in Nederland wijn komt proeven.
We zijn in Leeuwarden aangekomen en liggen in de historische haven. Morgen gaan we naar de mooiste ijzerhandel van Nederland, Auke Rauwerda aan de Westerplantage. Dat is zo'n winkel met mannen in stofjassen die precies weten in welk laatje welke maat van welk onderdeeltje ligt, en ze doen niet aan nieuwlichterijen als zelfbediening en blisterverpakkingen. Vandaag bleef de spoelwaterpomp van de toiletten ineens doordraaien, dat kwam door een losgeraakte koppeling. Dat is Anna Koosjes manier om ons bij de les te houden: we hadden juist gisteren enigszins zelfvoldaan gezegd dat alles het eindelijk eens een keer gewoon deed. Die koppeling was zo'n nieuwerwets kunststof ding, al mag ik dat van Rob, oud-plasticboer, niet zeggen. Wij willen nu een degelijke, van messing, en als iemand die heeft is het Auke Rauwerda. Kunnen we gelijk even reservekousen voor de olielampen halen, want die heeft hij ook.

woensdag 22 mei 2013

Weerzien met het IJsselmeer

Vandaag van Jutphaas naar Enkhuizen. We hadden bedacht dat het een hele ruk was en dat we vroeg zouden opstaan. Om half acht zaten we met gekamde haartjes aan het ontbijt, klaar voor vertrek om acht uur. Dat bleek niet nodig: de bruggen en de sluis in het Merwedekanaal-noord draaien pas vanaf negen uur. En dat nadat Rob me de vorige avond had uitgelegd hoe lekker zijn bed kan zijn, vooral in de ochtend.
Onderweg op het Amsterdam-Rijnkanaal aangelegd bij Bunkerboot Markus. Zo staat hij op de kaart. Markus is meneer Markus, dik in de tachtig maar geweldig bij de tijd. Behalve vanochtend dan, zo hij een beetje gegeneerd bekende. Hij had per abuis de shampoo van zijn vrouw gepakt, met een héél krachtige blauwspoeling...
Zijn bunkerboot is een snoepjeswinkel voor iedere bootjesliefhebber, een enorme verzameling van allerlei dingen die je ooit nodig zou kunnen hebben, maar er ligt honderd kuub spullen op tachtig kuub ruimte. Alleen meneer Markus weet waar wat ligt, en dat maakt de zaak volstrekt onoverdraagbaar. Als hij dat al zou willen.
We hadden vier touwen bij hem besteld en een nieuwe buitenboordtrap, en die konden we ophalen. Onze oude trap waren we vorig jaar in Bratislava kwijtgeraakt toen hij voor de kade werd meegesleurd in een stroom van tien kilometer per uur. Touwen zijn dingen om het schip mee vast te maken en waarvan je vroeger als beginnende zeiler te horen kreeg dat je ze nooit zo mocht noemen. Landvasten waren het, als je touw zei dan had je het niet begrepen. Nu in de binnenvaart - want dat zijn we tenslotte - zijn het ineens weer touwen. Als je landvast zegt, heb je het niet begrepen.
Na het Amsterdam-Rijnkanaal draaiden we via de Oranjesluizen het Markermeer op - een benaming waar ik nog steeds niet aan kan wennen. Het is gewoon het IJsselmeer bezuiden de dijk Enkhuizen-Lelystad; dat ze ooit die dijk hebben aangelegd hoort nog niet te betekenen dat het IJsselmeer kleiner is geworden of dat er een ander meer is ontstaan. 
Het was een weerzien. Afgezien van één keer dat ik dochter Hanna heb geholpen haar bootje uit Enkhuizen naar Amsterdam te varen, was ik er zeker twaalf jaar niet geweest. In 2001 nam ik afscheid van mijn vorige schip, de Alcedo, en zonder boot heb je op het water niks te zoeken.
In twaalf jaar verandert er veel. Over het plan-IJburg was er toen veel te doen; nu is het geen plan meer maar staat er een complete stad, bijna tegen Muiden aan. Het water zelf was niet veel veranderd, behalve dat een leeg binnenvaartschip heel anders reageert op windkracht zes op de flank dan een lemsteraak die bij halve wind lekker op een zwaard kan gaan leunen. Het kostte zowaar bijna een paar wijnflessen die uit de kast gleden, en onze eerder gerestaureerde lampenkap.
Het Paard van Marken was er nog steeds, als een onveranderlijk baken. En als een herinnering aan onze vroege Alcedo-dagen toen wij een keer met een harde bakstagswind en vol tuig uit Muiderzand die kant uit voeren. Pas later kwamen we erachter dat het heel veel makkelijker en aangenamer was geweest als we alleen de fok hadden gehesen. Wat een ervaring allemaal - maar op een binnenvaartschip heb je er niks aan. Daar moet je weer andere dingen leren.
Enkhuizen is onherkenbaar veranderd. Ten eerste is er naast de oude Krabbersgatsluis een nieuw kunstwerk gebouwd, een dubbele sluis met een snelweg er onderdoor. Op het oog een krankzinnig duur project, want er zijn veel goedkopere oplossingen om verkeer onbelemmerd over een sluis heen te leiden. Met beurtelings ophaalbare bruggen over de twee sluisdeuren bereik je hetzelfde doel, daar heb je geen onderdoorgang voor nodig. Maar intussen is de capaciteit van de sluis meer dan verdubbeld, en daar was het zomerse recreatieverkeer hard aan toe.
Zo kwamen we dus slechts op flinke afstand langs de werf van de firma Stofberg, waar de Alcedo jarenlang in de zomer een steiger had - waar we overigens nooit gebruik van maakten want we waren altijd weg - en in de winter een stalling. We keken ernaar, zagen een flink aantal aakjes voor de werf liggen, maar moesten we er langs gaan om iemand te begroeten? Pa en Ma Stofberg zijn allebei dood, die waren samen de spil van het bedrijf zo wij het kenden. We voeren voorbij, en de herinnering was ons genoeg.
In Enkhuizen zelf bleek de hele bruine vloot, die vroeger opeengepakt in de buitenhaven lag, een enorme nieuwe steiger te hebben waar zeker vier keer zoveel schepen lagen als vroeger in de haven. Het is een imposante façade voor een stad die zich op haar mooist toonde. De straten, de gevels, de havens - je kunt je voorstellen dat dit vroeger de derde stad van de Vereenigde Oostindische Compagnie was, na Amsterdam en Middelburg. Zie hieronder, uit Wikipedia:
Kamerkapitaal[23]Afgevaardigden
Amsterdam3 679 9158
Middelburg1 300 4054
Enkhuizen540 0001
Delft469 4001
Hoorn266 8681
Rotterdam173 0001
Totaal:6 429 58816 (+1)


dinsdag 21 mei 2013

Onthecht

Helemaal van Woudrichem naar Jutphaas vandaag, een luttele dertig kilometer, op weg naar Praag. Dat is ruim zestienhonderd kilometer, maar het maakt nu al niets uit hoeveel we varen of hoe ver we komen. Het zal wel komen doordat ik zo onthecht ben geraakt.
Er zaten er vier in, hechtingen bedoel ik, in mijn hoofd, en die zijn er vanmorgen uitgehaald. De dokter vond dat het echte kunstwerkjes waren die haar collega in het Beatrix ziekenhuis in Gorinchem erin gezet had. 
Vorige week maandag was dat, we hadden de Anna Kroosje uit Gorinchem naar Woudrichem gevaren omdat daar de laatste technische inspectie voor het definitieve Rijncertificaat moest gebeuren. Bij het opzetten van de mast bleef er iets haken, en terwijl Rob de mast in bedwang hield, liep ik naar achteren om dat los te maken. 
Plotseling een brul van "Kijk uit!" Ik kijk om en zie de mast op me af komen, ik weer iets af met mijn rechter arm en de rest van de klap wordt opgevangen door mijn hoofd. 
Het viel allemaal enorm mee, het was een schampwond en meer niet. Voor de esthetiek vonden ze in het ziekenhuis beter dat er gehecht zou worden en daar was ik het wel mee eens. Mijn gladde schedel is immers nogal beeldbepalend. En zo ben ik vandaag onthecht geraakt.
We zijn dus op weg naar Praag. Na het project van vorig jaar, met de Anna Koosje naar de Zwarte Zee, is dit een blokje om. Toen was het 3.500 kilometer beide kanten uit, plus nog een omweggetje van ruim 1.000 kilometer over de Neckar omdat we, punt een, Heidelberg niet wilden missen en punt twee, het Main-Donaukanaal een paar weken gesloten was voor groot onderhoud juist toen wij erdoor wilden. Bij elkaar dus zo'n 8.500 kilometer. Dat en nog veel meer staat in de blog van toen, annakoosjeodessa.blogspot.com
Oost- en Midden-Europa bleven trekken. De uitgestrektheid van het gebied voorbij Boedapest, het tragische land dat zo vaak is begonnen een beetje welvaart op te bouwen maar vervolgens keer op keer weer werd geplunderd en verkracht door het volgende verwoestingsleger, de volgende stammenstrijd - we weten er zo weinig van maar dat is omgekeerd evenredig aan de meningen die we erover hebben.
Nu is het doel dus Praag. Ik ben er al wel een paar keer geweest maar nooit over het water. De rivier waar het om gaat is natuurlijk de Moldau of Vltava, voor de Tsjechen minstens even mythisch en bezield als de Rijn voor de Duitsers. Het is, net als Boedapest en verder, ook Oost-Europa, maar we maken een heel andere beweging. Vorig jaar was de oriëntatie oost en zuid; nu is het oost en noord. Deels hetzelfde en toch zo verschillend. De Moldau zelf symboliseert dat mooi. Die ontspringt ergens hoog boven Praag in het Boheemse gebergte, niet meer dan een klometer of dertig ten noorden van Linz. Dertig kilometer, maar toch een werelddeel van elkaar verwijderd. Als je bij die Moldaubron bent en je vraagt een nautische routeplanner hoe je van daar naar Linz komt, dan stuurt hij je via de Elbe, de Duitse Bocht, de Noordzee, de Rijn, het Main-Donaukanaal en de Donau - pakweg een kilometertje of drieduizend. Te voet gaat het sneller.
We ervaren het nu al als een noordelijke reis. Het is eind mei maar de temperaturen zijn laag. Onze blik is gericht op Groningen, Delfzijl, Emden, Leer, Bremen en dan verder. Het is de sfeer van Ostfriesland die we jaren geleden met de Alcedo, mijn vorige schip, zo goed hebben leren kennen en waarderen. Het is de Hanze, Lübeck, Thomas Mann. Niet voor niets hebben we nu zijn Buddenbrooks aan boord; vorig jaar was dat Donau of Danubia van Claudio Magris