Opeens konden we de brug bij Dömitz door, en daarmee de sluis, en
waren we in de Elde-Müritz Wasserstrasse.
Het is een heel oude vaarweg, niet diep, niet recht, en voor
commercieel gebruik inmiddels ongeschikt. Wat je er ziet zijn kleine
motorbootjes, en dit jaar op een dag een idioot grote luxe motor uit Rotterdam.
Het was een bijna hallucinerende ervaring. Punt een vanwege de
snelheid – maximaal zes kilometer per uur, dat is net iets meer dan wandeltempo.
Ik moest denken aan wat ik leerde toen ik een keer tekenles kreeg. “Tekenen is
langzaam kijken”, zei de leraar. Aandachtig leven is langzaam varen. Ik was er
bijna verrukt van. Twintig ooievaars die een thermiekbel hadden opgepikt en al
cirkelend zo hoog kwamen dat er niet meer dan een paar stipjes van ze te zien was.
Rivieroevers met waterlelies die door het zog van de schroef kopje onder worden
getrokken als je er langs vaart, en even later weer net zo vrolijk boven komen.
Pijlkruid, dat stond vroeger bij ons in de poldersloten, later nooit meer
gezien. Dotterbloemen, zwanenbloemen, pispotjes; dat is geloof ik een soort
wikke, maar zo noemden we de bloemen. En nog veel meer van die negentiende-eeuwse
planten die een zeker iemand die ik ken beslist benoemd zou hebben maar die bij
mij vooral het decor boden van de perfecte schoolwandplaat van Jac. P. Thijsse.
Afwisselende oevers, soms met naaldboombossen, dan een strook met treurberken;
akkerland met rijpend koren, en weilanden met grazend rundvee. Grote roofvogels
die boven het land cirkelden. Birds of
prey, dacht ik, zouden we dat in Holland verkeerd begrepen hebben zodat we
nu zeggen dat ze bidden? Birds of pray?
Ik zou niet graag veldmuisje zijn met zulke scherpe spieders boven me, zeker
niet als ik ze Here zegen deze spijze
amen hoor prevelen.
Ik had ook nog bedacht dat dit de perfecte dag zou zijn om weer een
leeuwerik te horen. Dat geluid is me alleen een herinnering van toen ik een
jongetje was, op een tarwestoppelveld in augustus, en nooit besefte dat het er
ooit niet zou zijn.
Er waren ook bootjes die de kop in het riet hadden gestoken om even
aan te leggen en te dutten of wat je nog meer in het riet kunt doen. Veertig
jaar geleden deden wij dat ook; nu is het bij ons absoluut not done. Maar ja, toen hadden we ook nog dotterbloemen en
waterlelies.
Wat ook bijdraagt tot deze negentiende-eeuwse indrukken is dat hier
geen windmolens en hoogspanningsleidingen zijn, die in de rest van Noord-Duitsland
het landschap markeren. En de mensen. Het lijkt wel of ze zich de DDR-tijd
herinneren, waarin het onverstandig was op te vallen en indruk te maken.
Vriendelijke, bescheiden mensen, voor wie gewoondoen een deugd is. Zo ver ben
ik nog niet, maar ik begin er te komen.
Smalle sluis |
Sluis met Trabant |
Een mooie sluis onderweg was die bij de buurtschap Findenwirunshier,
deel van de gemeente Neu Kaliß. De oorspronkelijke naam was van Slavische herkomst,
Vinzire. Hoe dat zo kwam, vermeldt de geschiedenis niet, maar er ontstond wel
een mooie legende omheen, over twee broers die jarenlang gescheiden waren geweest
en elkaar op hoge leeftijd terug vonden. Inderdaad, in Findenwirunshier.
Dat vinden rijmde ineens met de tekst van het liedje dat ik, varend in
dit decor van mijn jeugd, al de hele tijd in mijn hoofd had zingen:
Kein schöner Land in dieser Zeit
Als hier das uns’re weit und breit
Wo wir uns finden
Wohl unter Linden
Zur Abendzeit
De kade van Grabow |
Maar om even alle theorieën opzij te schuiven – een dag als vandaag in
een omgeving als deze geeft me een stil maar groot geluksgevoel.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten