Wat een heerlijke week op de AK!Alles is wel gezegd over de prachtige natuur in dit gebied.Wat rest is enige spierpijn van het sturen door de aaneengesloten reeks vaak haakse bochten, begeleid door plechtig hoorngeschal, het zogenaamde “huppen”.De tientallen tegenliggers waaronder vlotjes in alle maten, kano’s en bungaboten (sponsor Berlusconi denk ik) schrokken zich in het algemeeen een hoedje als ineens de boeg van AK zich in de bocht aan hun openbaarde, maar dat werd dan direct gevolgd door foto’s en geroep van Oh en Ah. Je zou er verlegen van worden….De heftigste ervaring was een brekend landvast in de sluis van Lehnitz op een motorboot achter ons, die zich had opgehangen en meer dan een meter naar beneden viel.De bijbehorende vloedgolf in de sluis gaf de nodige consternatie.
zaterdag 20 juli 2013
Van Waren richting Berlijn
Ik was er zelf niet bij, maar dit is een korte impressie van een opvarende:
donderdag 11 juli 2013
Waren
Onder de brug bij Plau |
Maar hier zijn we dat enorme schip waarvan een havenmeester verbijsterd vraagt, wanneer we hem bellen of hij een plek voor ons heeft, "Hoeveel meter? Dértig?" Of dat maar amper past in de sluizen die ze hier hebben aangelegd, en dat sowieso het grootste schip is dat ze hier ooit hebben zien langskomen.
De conclusie is duidelijk. Als je geen indruk kunt maken bij de grote jongens, kun je altijd nog flink gaan doen op het kleuterplein.
Waren: groot schip in kleine haven |
woensdag 10 juli 2013
Schwerin
“Nu mag het wel ophouden”, zeiden we eergisteren tegen elkaar, na
zestig kilometer slakkengang door het paradijs waar ik de vorige dag nog zo
lyrisch over was geweest. Een mens kan maar zoveel Arcadische schoonheid aan,
daarna moet er weer wat gebeuren.
En zo kwamen we ineens in de Schweriner See. Dat was de bedoeling
natuurlijk, maar het plotselinge open waterlandschap was een verademing. Het is
een groot stuk vlak water waar het Sneeker meer bij in het niet valt. We hadden
de hele tijd gevaren in de groene weerschijn van het oevergewas; nu was er
ineens het uitgewassen blauw dat ons deed denken aan varen op de
Oostzee. Geen wonder ook: Schwerin ligt maar dertig kilometer van Wismar
vandaan, en dat is een Oostzeehaven die we kennen uit een vorig, zeilend leven.
Schwerin ligt vlak aan zee en toch heeft het er geen verbinding mee.
Merkwaardig genoeg hadden we op weg erheen ook de hele tijd omhooggaande
sluizen. Nu zijn we op de terugweg, richting Berlijn dus weer; de sluizen gaan
omlaag en de betonning zegt dat we naar buiten gaan. De weg naar buiten gaat
via binnen – die titel stel ik gratis beschikbaar voor een spiritueel boek,
maar hier gaat het om Dömitz aan de Elbe. Kennelijk ligt Schwerin op of achter een
kustrichel. De waterbouwers van Mecklenburg-Vorpommern moeten natuurlijk in de
verleiding zijn geweest, de hoofdstad een open zeeverbinding te geven, maar die
is er nooit gekomen.
Schwerin is van oudsher de zetel van de groothertogen-keurvorsten van
Mecklenburg-Vorpommern, dat wil zeggen nadat de Polen er in de twaalfde eeuw waren
verjaagd. Hun herinnering leeft voort in de plaatsnamen, die blijven zelfs
wanneer de naamgevers weg zijn. We zagen het bij Vinzire / Findenwirunshier.
Schwerin zelf was ooit Zuarin; en talloos zijn hier de plaatsnamen die eindigen
op –ow. Malchow, Matzlow, Hagenow, Güstrow, Krakow, Büstow en ga zo maar een
tijdje door. We kennen het natuurlijk van ons eigen Wijk bij Duurstede: Wijk is het vik van de Noormannen, dat in Engeland het -wich werd van Norwich
en Ipswich. De vikingen zijn verdwenen, hun plaatsnamen gebruiken we nog steeds. Zo ging het ook met de Polen in Noord-Duitsland.
Schwerin Yacht Club |
Schloss Schwerin |
Uitzicht vanaf het terras van de jachtclub |
zaterdag 6 juli 2013
Fachwerkstadt Grabow, Mecklenburg-Vorpommern
Opeens konden we de brug bij Dömitz door, en daarmee de sluis, en
waren we in de Elde-Müritz Wasserstrasse.
Het is een heel oude vaarweg, niet diep, niet recht, en voor
commercieel gebruik inmiddels ongeschikt. Wat je er ziet zijn kleine
motorbootjes, en dit jaar op een dag een idioot grote luxe motor uit Rotterdam.
Het was een bijna hallucinerende ervaring. Punt een vanwege de
snelheid – maximaal zes kilometer per uur, dat is net iets meer dan wandeltempo.
Ik moest denken aan wat ik leerde toen ik een keer tekenles kreeg. “Tekenen is
langzaam kijken”, zei de leraar. Aandachtig leven is langzaam varen. Ik was er
bijna verrukt van. Twintig ooievaars die een thermiekbel hadden opgepikt en al
cirkelend zo hoog kwamen dat er niet meer dan een paar stipjes van ze te zien was.
Rivieroevers met waterlelies die door het zog van de schroef kopje onder worden
getrokken als je er langs vaart, en even later weer net zo vrolijk boven komen.
Pijlkruid, dat stond vroeger bij ons in de poldersloten, later nooit meer
gezien. Dotterbloemen, zwanenbloemen, pispotjes; dat is geloof ik een soort
wikke, maar zo noemden we de bloemen. En nog veel meer van die negentiende-eeuwse
planten die een zeker iemand die ik ken beslist benoemd zou hebben maar die bij
mij vooral het decor boden van de perfecte schoolwandplaat van Jac. P. Thijsse.
Afwisselende oevers, soms met naaldboombossen, dan een strook met treurberken;
akkerland met rijpend koren, en weilanden met grazend rundvee. Grote roofvogels
die boven het land cirkelden. Birds of
prey, dacht ik, zouden we dat in Holland verkeerd begrepen hebben zodat we
nu zeggen dat ze bidden? Birds of pray?
Ik zou niet graag veldmuisje zijn met zulke scherpe spieders boven me, zeker
niet als ik ze Here zegen deze spijze
amen hoor prevelen.
Ik had ook nog bedacht dat dit de perfecte dag zou zijn om weer een
leeuwerik te horen. Dat geluid is me alleen een herinnering van toen ik een
jongetje was, op een tarwestoppelveld in augustus, en nooit besefte dat het er
ooit niet zou zijn.
Er waren ook bootjes die de kop in het riet hadden gestoken om even
aan te leggen en te dutten of wat je nog meer in het riet kunt doen. Veertig
jaar geleden deden wij dat ook; nu is het bij ons absoluut not done. Maar ja, toen hadden we ook nog dotterbloemen en
waterlelies.
Wat ook bijdraagt tot deze negentiende-eeuwse indrukken is dat hier
geen windmolens en hoogspanningsleidingen zijn, die in de rest van Noord-Duitsland
het landschap markeren. En de mensen. Het lijkt wel of ze zich de DDR-tijd
herinneren, waarin het onverstandig was op te vallen en indruk te maken.
Vriendelijke, bescheiden mensen, voor wie gewoondoen een deugd is. Zo ver ben
ik nog niet, maar ik begin er te komen.
Smalle sluis |
Sluis met Trabant |
Een mooie sluis onderweg was die bij de buurtschap Findenwirunshier,
deel van de gemeente Neu Kaliß. De oorspronkelijke naam was van Slavische herkomst,
Vinzire. Hoe dat zo kwam, vermeldt de geschiedenis niet, maar er ontstond wel
een mooie legende omheen, over twee broers die jarenlang gescheiden waren geweest
en elkaar op hoge leeftijd terug vonden. Inderdaad, in Findenwirunshier.
Dat vinden rijmde ineens met de tekst van het liedje dat ik, varend in
dit decor van mijn jeugd, al de hele tijd in mijn hoofd had zingen:
Kein schöner Land in dieser Zeit
Als hier das uns’re weit und breit
Wo wir uns finden
Wohl unter Linden
Zur Abendzeit
De kade van Grabow |
Maar om even alle theorieën opzij te schuiven – een dag als vandaag in
een omgeving als deze geeft me een stil maar groot geluksgevoel.
vrijdag 5 juli 2013
Dömitz
We begroetten gisteren de Wasserschutzpolizei vol vertrouwen. Onze papieren waren immers in orde, vonden we. Dat was ook
zo, maar ze waren niet volledig: het bleek dat we op de Elbe, net als op de
Rijn, trajectvaarbewijzen nodig hadden, en die hadden we niet. We kregen een Festlegung opgelegd, een tijdelijk
vaarverbod totdat we iemand aan boord zouden hebben, een loods, met wel zo’n Streckenpatent. De mannen van de politie
kenden wel zo iemand uit Wittenberge, het stadje dat we kort tevoren waren
gepasseerd, die wilden ze wel voor ons ophalen en aan boord brengen. Thomas
heette hij, die is keurig in de stuurhut komen zitten terwijl hij ons vertelde dat de
waterpolitie met opheffing bedreigd wordt en wil laten zien hoe belangrijk hun
werk is. Vandaar het proces-verbaal: ze moesten boeven vangen, en dat waren wij.
De vaart over de Elbe was indrukwekkend. De Hochwassersperrungen zijn voorbij, maar nog steeds is het water
heel hoog. Aan de kanten zijn de rivierdijken opgehoogd met zandzakken,
miljoenen stuks, gevuld en neergelegd door honderden vrijwilligers in
ploegendienst. Nu het water weer gezakt is, moeten die zakken weer weggehaald.
Niet door vrijwilligers, dus zo levert ook wateroverlast weer werk op dat goed
is voor de economische statistieken.
De Elbe was een watervlakte van honderden meters breed, met loofbomen
die tot halverwege hun stam in het water stonden, en restanten van dijken die een
paar jaar geleden zijn doorgestoken om de rivier meer ruimte te geven.
Daarachter de nieuwe dijken, en in de nieuwgevormde uiterwaarden hoofdzakelijk
niets en zwanen. Het gaf ons het gevoel dat Noach gehad moet hebben, dobberend
met zijn ark over de oervloed die de mensheid had verzwolgen. Alleen hadden wij
geen beesten te voeren of stront te scheppen; wel koud bier in de koelkast.
We draaiden volgens plan bij Dömitz de Elbe uit, waar we wilden
overnachten om daarna de Müritz-Elde Wasserstrasse in te gaan. Die loopt door uitgestrekte gebieden van meren en
plassen die bekend staan als de Mecklenburger
Seenplatte en de Strelitzer Seenplatte.
Oorspronkelijk was die Wasserstrasse een commerciële vaarweg, maar tot chagrijn
van de bewoners is het gebied nu een nationaal landschapspark geworden. Goed
voor het toerisme, maar wat als de toeristen dat niet snappen?
We hadden het mooi bedacht maar het zit er voorlopig even niet in. Ook
in Dömitz was het water de afgelopen weken erg hoog gekomen, tot pal onder het dek
van de brug over het toegangskanaal van de sluis. Daar zat de bak met de elektrische
aansturing van de brug, die kon niet tegen water en is daar nog steeds niet van
hersteld. Morgen is de volgende reparatiepoging.
Dus wat doen we? De Elbe terug omhoog is vanwege de stroom geen optie.
Zelfs al was het dat wel, dan zouden we ten minste twee dagen een loods mee
moeten hebben, en dat is geen genoegen. Thomas was een beste vent, maar zo’n
vreemde heeft onmiddellijk invloed op de sfeer aan boord. Het is je eigen schip
niet meer.
Haven met uitstekend schip en wachttoren |
Helaas heeft die rol van buitenpost langer geduurd dan iedereen lief was. Bij de ingang van de haven staat een oude wachttoren, waar tot 1989 de DDR-grenswachten met verrekijkers en geweren de horizon afspiedden naar indringers en vluchtelingen. Nu staan de kleuren van de Motoryachtverein Dömitz e.V erop.
Historischer Hafen
We lagen schitterend in Berlijn, in de Historischer Hafen, vlak bij de Mühlendamm, die net als de dam in
Amsterdam ongeveer het oudste deel van de stad is. Die dam schijnt met hulp van
Hollanders te zijn aangelegd, wat de aanleiding vormde om de Nederlandse ambassade,
een eigenwijs gebouw van Rem Koolhaas, daar te willen hebben. Daar keken we dus
recht op uit – en zij op ons.
De plek had voor mij een speciale betekenis. In 2005 heb ik een keer met
dochter Hanna Berlijn bezocht. We hadden een hotel daar in de buurt, en toen we
de brug richting Fischerinsel overstaken, zag ik de haven. “Ooit een keer lig
ik daar met mijn eigen schip”, heb ik toen gezegd. Mijn vorige schip, de
Alcedo, waren we net een paar jaar kwijt, Dat was een prachtige Lemsteraak,
waarmee we in plaatsen als Kopenhagen en Honfleur op de mooiste
plekken welkom waren geweest. Daar was ik wel nostalgisch over.
Die van Berlijn is een historische haven maar geen museumhaven. Wat er
ligt is geen opgepoetste tentoonstellingskwaliteit maar soms knap uitgeput
werkmateriaal. Zo lagen wij langszij de Andreas,
de laatste stoomsleper die ooit gebouwd is. Ik heb maar een paar plukjes van de
historie in me opgenomen die me werd verteld door de plaatsvervangende
havenmeester Hans. Er zou in 1944 een dieselmotor ingezet worden maar de motor
die klaarstond werd gevorderd. Wat er nog wel was, was een stoommachine met
bijbehorende stoomketel die niemand anders wilde hebben, dus die werd erin
gezet. Zo heeft het schip een jaar of vijftien sleepbakken op de rivieren getrokken,
totdat eigen voortstuwing en duwvaart de overhand kregen. Het gebruikelijke
verval volgde, tot aan het punt waar het schip op de nominatie stond voor de
sloop en een aantal liefhebbers het voor de schrootprijs kon kopen. Die hebben de
machine weer aan de praat gekregen.
Het schip heeft al een hele tijd niet meer gevaren en ook het
onderhoud heeft te lijden. Een machine moet bewegen en werken. Dat lukt steeds minder omdat de oude stokers en machinisten die aan het geluid wisten of de stoomdruk
goed was, aan het uitsterven zijn. Verder weten de huidige stoomwezen-keurmeesters
niet hoe zo’n oude ketel werd gemaakt. Die zien normale insluitingen aan voor
scheuren en keuren hem af. Er wordt dan nog wel eens gebluft door de oude
stokers. Werkdruk acht atmosfeer? Als we hem zonder ontploffen op vijftig
brengen, keur je hem dan goed? Ja dat vonden ze goed, als ze er maar niet bij
hoefden te staan.
Een opleiding stoomtechniek wordt nergens meer gegeven, dus als de
oude mannen dood zijn, zal ook de stoommachine voorgoed zwijgen. Wel ligt er
nog tachtig ton kolen in de bunkers, goed voor honderdvijftig kilometer slepen.
Hoe lang varen is dat, vijftig uur? Het is niet voor te stellen dat er mannen
zijn geweest die in een donker ruim stonden te zweten om per uur twaalfhonderd
kilo kolen in een loeiende oven te gooien. De hel kan niet erger zijn. Maar
anders dan bij stoomlocomotieven was water nooit een probleem: dat kwam gewoon
uit de rivier.
Abonneren op:
Posts (Atom)